Historie van de Drentsche Patrijshond
Tijdens de Spaanse bezetting, werden er door de Spanjaarden jachthonden meegenomen, die hier lange tijd bekend stonden onder naam Spanjoels of Spioenen. Het waren vrij kleine, Spanielachtige honden, die met name werden gebruikt voor de jacht op veerwild. De jacht daarop gebeurde in die tijd nog voornamelijk met het net of met behulp van een valk of ander stootvogels. De taken van de Spioenen waren divers. In de eerste plaats spoorden zij het wild op. Ging het om de jacht met het net dan werd er, nadat de hond het wild gelokaliseerd had, van hem verwacht dat hij voor het wild ging liggen. Hier komt ook de term ‘leghond’ vandaan. De jagers werden op die manier in de gelegenheid gesteld het net over zowel de hond als de vogels heen te trekken. Betrof het de jacht met een stootvogel, dan werd van de hond verwacht dat hij de vogels ‘opstootte’ waardoor zij het luchtruim kozen. De door de roofvogel gedode vogels werden dan door de hond opgezocht en naar de jager gebracht.
Deze oude Spioenen worden geacht de voorvaderen te zijn van de hedendaagse Spaniëls, en van diverse staande hondenrassen. De staande honden zouden zijn ontstaan uit het kruisen van de vroege Spaniëls met in eerste instantie de Perdiguero de Burgos (Patrijshond van Burgos), een zwaargebouwde Spaanse pointer, waaruit later in de diverse landen en streken een eigen variëteit ontwikkeld werd.
In Drenthe ontwikkelde de Spanjoel zich uiteindelijk tot de Drentsche Patrijshond. Het ras is door alle tijden heen merkwaardig eenvormig geweest. Waarschijnlijk kwam dit mede doordat Drenthe en de daaromheen liggende noordelijke provincies in die tijd toch wel een tamelijk afgezonderde streek vormden en de Drentsche Patrijs dus toen al redelijk zuiver werd gefokt. Wel is het mogelijk dat er wat bloed werd uitgewisseld met de in Duitsland levende Heidewachtel.
Naast voedsel voor de omvangrijke schaapskudden, zorgden de Drentse heidevelden ook voor behoorlijk wat wild. Het is dan ook niet vreemd dat er in die tijd heel wat beroepsjagers rondliepen. Bij deze mensen was de Drentsche Patrijs een geliefde hond, niet in de laatste plaats omdat hij zo veelzijdig was. Alhoewel het een staande jachthond is, hield zijn werk niet op bij het voorstaan van het wild. Voorstaan wil zeggen dat de honden het wild op verwaaiing zoeken, waarbij ze neus en hoofd hoog houden. Op het moment dat ze het wild gelokaliseerd hebben blijven ze doodstil staan, het hoofd en de hals in het verlengde van hun rug, de staart vaak omhoog en soms met één voorpoot wijzend in de richting van het wild. Zo blijft de hond staan tot de jager genaderd is. Dan stoot hij het wild op, zodat de jager er een schot aan kan wagen.
In Engeland gebruikt men daarna vaak een Retriever voor het ophalen van de buit, maar ‘ons Nederlander zijn zuinig’. Waarom er meerdere honden op na houden als één hond het ook alleen afkan? Dus ook als apporteerder stond de Drentsche Patrijshond zijn mannetje. Daarnaast was hij uitstekend geschikt voor het werken in wat ruiger gebied en schroomde hij ook het waterwerk niet. Tevens werd van de hond verwacht dat hij in zijn vrije tijd het erf bewaakte. Nederlanders staan bekend om hun nuchtere mentaliteit en vrijwel al onze rassen zijn dan ook honden zonder al te veel franje, een boerenhond. De Drentsche Patrijs vormt daarop geen uitzondering. Hij moest zijn werk doen, deed dat uistekend en het was volgens de Drenten dan ook niet nodig vreemd bloed in te brengen om de hond te verbeteren. Buiten de streek was de hond ook nauwelijks bekend, hij hoorde gewoon in het Drentse landschap. Deze afzondering duurde voort tot ruim in de 20e eeuw, toen er uiteindelijk wat belangstelling voor dit (toen nog niet erkende) ras ontstond in de rest van jagend Nederland.
Zoals veel Nederlandse rassen, is ook de Drentsche Patrijshond tijdens de donkere jaren van de Tweede Wereldoorlog echt tot bloei gekomen. In stil verzet tegen de Duitse onderdrukker werden bloembakken vol met oranje Goudsbloemen en Afrikaantjes geplant en leefde de waardering voor alles wat van eigen bodem kwam enorm op, dus ook voor de inheemse hondenrassen. Hoe desastreus die oorlog ook is geweest, het heeft wel tot gevolg gehad dat een aantal rassen toentertijd weer in de schijnwerpers kwam te staan. Midden in de oorlog, in 1943, vond er een inventarisatie van het ras plaats en op 15 mei 1943 werd de Drentsche Patrijshond in Nederland officieel als ras erkend.
Op 15 mei 1943 werd het ras officieel door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied erkend. Dit was sterk bevorderd door mevrouw M.C.S. Baronesse van Hardenbroek uit Nuenen en de heren G.J. van Heek Jr. uit Enschede en P.B.V. Quartero huisarts in Rotterdam. Het ras is verwant aan o.a. de Heidewachtel en de Epagneul Français. Op 5 juni 1948 werd de rasvereniging opgericht, de Nederlandse Vereniging “De Drentsche Patrijshond”.
Tegenwoordig is de Drentsche Patrijshond in ons eigen land al lang geen onbekende verschijning meer. Hier wordt hij niet alleen gewaardeerd om zijn jachtkwaliteiten, maar wordt hij in veel gevallen ook gehouden als een uitstekende gezinshond. Nog steeds echter kom je buiten Nederland maar heel weinig Drenten tegen, en in de Verenigde Staten staat hij zelfs vermeld op de lijst van zeldzame rassen.